secundair logo knw 1

Foto: Mabel Amber, Pixabay

In Vlaanderen blijft de waterkwaliteit van beken, rivieren en stilstaand water ver onder de Europese norm. Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek onderzocht of de bestaande richtlijnen voor lozingen in stromende wateren wel voldoende garantie bieden.

Download hier de pdf van dit artikel 


Geschreven door Florian Van Hecke, Geert De Knijf en Jeroen Van Wichelen (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek,  Brussel)


De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel het veiligstellen van de watervoorraden en de waterkwaliteit in Europa, alsook de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte af te zwakken. Op Vlaams niveau wordt dit vertaald naar het decreet Integraal Waterbeleid met milieukwaliteitsnormen per type oppervlaktewater. Volgens dit decreet moeten de oppervlaktewaterlichamen - zowel stilstaande als stromende wateren - tegen 2027 een ‘goede ecologische toestand’ bereiken.

Van de 195 Vlaamse waterlichamen voldoet er momenteel slechts één aan deze norm. Sterker nog: 64 procent van de Vlaamse waterlichamen vereist ingrijpende maatregelen om deze norm ooit te bereiken [1]. Gekeken naar de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren (op basis van visbemonstering), is slechts 7,5 procent van de locaties in ‘goede toestand’ [2]. De waterkwaliteit van het oppervlaktewater wordt het meest beïnvloed door lozingen en diffuse/puntvervuiling door gewasbeschermingsmiddelen [3], [4], [5].

De waterkwaliteit in Vlaanderen is tussen 2010 en 2022 verbeterd, mede door een afname in lozingen van ongezuiverd afvalwater en verbeteringen in waterzuivering [6]. In het gebruik van gewasbeschermingsmiddelden in Vlaanderen tussen 2011 en 2019 is echter geen duidelijke trend te zien [4]. De verbetering van de waterkwaliteit is de laatste tien jaar sterk afgevlakt, waardoor het behalen van de KRW-doelstellingen tegen 2027 een onmogelijke opgave wordt [1].

Veel kleine stilstaande wateren in Vlaanderen zijn onvoldoende beschermd. Volgens Bijlage II van de KRW wordt een minimumgrootte van 50 hectare gehanteerd voor de beoordeling van stilstaand oppervlaktewater. Als een klein waterlichaam invloed heeft op een door de KRW beschermd groter waterlichaam, moet de waterkwaliteit wel voldoen aan de KRW-normen. De Vlaamse Basismilieukwaliteitsnormen komen voort uit de Europese KRW en Vlaamse wetgeving. Voor stromende en stilstaande wateren die niet ingedeeld zijn in een bepaald watertype gelden minder strenge normen [7].


Principes van een beleidskader

1. Een lozingsvergunning kan enkel aangevraagd worden als de waterloop waarin men wil lozen reeds voldoet aan de milieukwaliteitsnormen [7]. Als de reeds aanwezige milieudruk te hoog is kan de lozing de realisatie van de Instandhoudingsdoelstellingen voor Europees beschermde soorten verder in gevaar brengen. Deze drukken kunnen ook van een andere aard zijn dan puur de waterkwaliteit. Ook verstoring door recreatie, lichtvervuiling en de aanwezigheid van invasieve exoten kunnen een watersysteem onder druk zetten. Lozingen die normaal gesproken de norm niet overschrijden, kunnen hierdoor toch schadelijk zijn voor het ecosysteem. Deze drukken en hun impact op de draagkracht van deze ecosystemen zijn echter moeilijk te meten.

2. Als er een reëel overstromingsrisico is op het moment van de lozing, heeft dit impact op de natuurwaarden in het overstromingsgebied. Dit kan leiden tot een plotse influx van relatief hoge concentraties aan schadelijke stoffen met een sterke achteruitgang in de waterkwaliteit van stilstaande wateren in het overstromingsgebied als gevolg. Overstromingsgebieden herbergen andere habitats en soorten dan de waterlopen waarmee ze periodiek in contact staan en zijn vaak ook gevoeliger voor bijvoorbeeld eutrofiëring. Een lozing die voldoet aan de draagkracht van de ontvangende waterloop kan dus de draagkracht van aangrenzende natuurgebieden overschrijden en zo toch milieuschade veroorzaken. Hier wordt momenteel bij een vergunningsaanvraag nog geen rekening mee gehouden.

3. Er mag geen negatieve impact zijn op Europees beschermde soorten van de Habitatrichtlijn. Dit geldt voor alle stroomafwaarts gelegen gebieden die onder invloed staan van de waterloop (overstromingsgebieden, vloeiweiden,...), alsook voor stroomopwaarts gelegen habitats van beschermde soorten (vooral relevant voor migrerende vissen). Vloeiweiden, een typisch Kempens fenomeen, worden bijvoorbeeld gevoed door kalkrijk kanaalwater uit de Maas. Bijna steeds zijn dit heel waardevolle natuurgebieden, zoals de vloeiweiden van Lommel, het Buitengoor, het Goorken en het Hageven, die zijn aangewezen als Speciale Beschermingszones (SBZ’s) Deze gebieden zijn (potentieel) leefgebied voor vele Europees beschermde soorten. In afbeelding 1 wordt een beslisboom voor lozingsvergunningen voorgeteld. Met deze beslisboom kan worden nagegaan of de lozing een impact kan hebben op Habitatrichtlijnsoorten. De boom verwijst uiteindelijk naar andere beslisbomen per effectgroep (verontreiniging en eutrofiëring, thermische verontreiniging en zoutlozingen).

 

 Afbeelding 1. Voorstel voor een algemene beslisboom bij de vergunningsaanvraag [9]

 

Verontreiniging en eutrofiëring van oppervlaktewater
Eutrofiëring
Natuurlijke watersystemen zijn vaak relatief arm aan voedingsstoffen. Vooral de geringe beschikbaarheid van elementen als stikstof en fosfor beperkt de groei van planten en algen. Instroom van nutriënten door lozing of runoff van aangrenzende landbouwpercelen zorgt voor een toename in voedingsstoffen voor waterplanten, plankton, algen en bacteriën in oppervlaktewater. Hierdoor nemen deze organismen in biomassa toe. Deze aanrijking met voedingsstoffen wordt eutrofiëring of vermesting genoemd.

Door bloei van algen neemt de troebelheid van de waterkolom sterk toe, waardoor ondergedoken waterplanten verdwijnen en het systeem verschuift naar een door fytoplankton gedomineerd ecosysteem. Dit kan zuurstoftekort in het water veroorzaken en het vrijkomen van toxische stikstofverbindingen als nitriet, ammonium en ammoniak bewerkstelligen. Deze veroorzaken op hun beurt verzuring van de waterloop. Tot slot zorgt dit voor veranderingen in soortensamenstelling en functionele diversiteit in de waterloop. Bij verhoogde temperaturen en voldoende voedingsstoffen kunnen toxische blauwalgenbloeien optreden. Dit kan tot sterfte leiden bij heel wat watergebonden soorten als vissen, maar is ook gevaarlijk voor de mens.

Verontreiniging
Veel metalen zijn in lage concentraties essentieel voor biochemische processen in organismen, maar worden toxisch in hogere concentraties. Vooral organismen die geassocieerd worden met bodemsediment en toppredatoren accumuleren deze stoffen in hun weefsels. Dit wordt bioaccumulatie genoemd. Pesticiden en persistente organische verontreinigende stoffen (POP’s) kunnen lang aanwezig blijven in het aquatisch milieu. Deze stoffen hebben de neiging om te accumuleren in dierlijk weefsel (vooral in vet-, en spierweefsel of voortplantingscellen). Hier kunnen ze over een lange periode hun toxische werking uitoefenen (chronische toxiciteit) en zo de overlevings- en reproductiekansen van waterfauna (maar ook flora) verkleinen.

Naast directe negatieve gevolgen kan er ook ontwijkend gedrag optreden ten opzichte van de plaats van vervuiling. Dan verkleint bijvoorbeeld het leefgebied van een soort, of wordt de migratie gehinderd. Microbiële afbraak van deze organische verbindingen kan zorgen voor sterk dalende zuurstofgehaltes in het water.

De toxiciteit van verontreinigende stoffen hangt af van de duur van blootstelling, de concentratie van de stof en de fysiochemie van het water (hardheid, pH, temperatuur, etc.). Bij het beleidskader zijn hiervoor de volgende principes aangewend:

1. De te lozen stof moet volgens de huidige wetgeving meer dan 10% bijdragen aan de referentiewaarde [10] om een potentiële impact te hebben op de waterkwaliteit. Per verontreinigende stof is er een individuele norm opgesteld [11], [12]. Dit is de maximale concentratie van deze stof die in oppervlaktewater is toegestaan om schade aan aquatische ecosystemen te voorkomen. Als door de lozing deze concentraties per stof in de waterloop niet overschreden zullen worden is de lozing toegestaan.
Hierbij wordt echter geen rekening gehouden met de totale som van reeds aanwezige schadelijke stoffen in het water. Verontreinigende stoffen kunnen elkaar ook versterken en zo hun toxiciteit op biota verhogen. Lozingen kunnen hierdoor zorgen voor een dodelijke ‘cocktail’ van verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater, waarvan het volgens het huidige wettelijke kader toegestaan is om te persisteren in dergelijke ecosystemen.

2. Om hiermee rekening te houden moet nagegaan worden of de draagkracht van het systeem voldoende is om de lozing te kunnen opvangen zonder dat er schadelijke gevolgen optreden voor de aanwezige organismen. Daarom moeten eerst en vooral de nutriëntenlast en zuurstofcondities voorafgaand aan de lozing binnen de soortspecifieke of milieukwaliteitsnormen vallen. Als dit niet het geval is zal een lozing schadelijke effecten teweegbrengen in het systeem. Het is daarnaast aangewezen om per waterloop waarin men wenst te lozen een systeemanalyse uit te voeren om reeds aanwezige milieudrukken te identificeren en de nog aanwezige ruimte voor lozingen in te schatten.

3. De helderheid van de waterkolom moet na de lozing voldoende zijn. Dit is voornamelijk belangrijk voor onderwatervegetatie, maar ook voor de levensvatbaarheid van visseneitjes.

Afbeelding 2. Beslisboom eutrofiëring en verontreiniging [9]n In geval van een lozing die verontreinigende stoffen of nutriënten bevat moet deze beslissingsboom doorlopen worden

Thermische vervuiling
Een lozing die een plots temperatuurverschil veroorzaakt zorgt voor een fysiologische stressrespons bij aquatische organismen. Hierbij kost het individuen meer energie om op te warmen of af te koelen tot binnen hun optimale temperatuursbereik. Bij een te groot verschil in temperatuur kan er een hitte- of koudeschok optreden die dodelijk kan zijn. Verhoogde temperaturen versnellen de afbraak van organisch materiaal, wat eutrofiëring in de hand werkt. Micro-organismen gedijen vaak goed ter hoogte van warme lozingspluimen en kunnen bijvoorbeeld botulisme- en Legionella-bloeien veroorzaken.

Veel andere pathogenen profiteren ook van verhoogde watertemperaturen, mede door een verzwakking van hogere organismen bij een te hoge temperatuur. De opgeloste zuurstofconcentratie in het water daalt eveneens bij hogere temperaturen, wat tot zuurstofstress leidt. De toxiciteit van stoffen als ammoniak en ammonium neemt ook sterk toe.

Warmteminnende (invasieve) soorten kunnen zich vestigen nabij de warmtepluim van een lozing. Ze groeien hier sterk en kunnen zo het watersysteem domineren, waardoor ze inheemse soorten verdrukken. Afkoeling van oppervlaktewater zorgt voor een vertraagde groei of een mismatch tussen het aquatische en het terrestrische ecosysteem, waardoor voedseltekorten of plagen van bepaalde soorten kunnen optreden.

Vooral in de zomer is er een risico dat de maximale watertemperatuur overschreden wordt. Verschillende Habitatrichtlijnsoorten stellen strengere eisen aan dit criterium dan de milieukwaliteitsnorm (maximaal 25°C) [9]. Een lozing die de temperatuur van de waterloop verhoogt mag deze grens niet overschrijden. Lage temperaturen zijn vaak minder problematisch dan hoge, aangezien veel aquatische soorten al in de buurt van hun thermische maximumtemperatuur zitten.

De lozingspluim - die voor een verschil in temperatuur en/of chemische samenstelling zorgt met de ontvangende waterloop - zal vooral voor migrerende (vis)soorten als een barrière aanvoelen. Om deze reden moet de omvang van de lozingspluim beperkt worden tot maximaal 30 procent van de doorsnede van de waterloop [13]. Zo vormt de mengzone die de lozing creëert, geen onoverkomelijke migratiebarrière en wordt de migratie van soorten door de waterloop ter hoogte van de lozingspluim nog voldoende toegelaten. In kleine beken zal dergelijke lozing echter steeds invloed hebben op de hele waterloop. Daarom mag in dit type waterloop geen thermische lozing plaatsvinden.

Het temperatuurverschil tussen de lozingspluim en het ontvangende water dient beperkt te blijven. Dit om een mogelijk dodelijke thermische schok te vermijden bij soorten van de waterloop. Als dit verschil groter is dan de norm, mag de overschrijding niet langer dan één aaneengesloten periode van maximaal zeven dagen per jaar duren [14]. Dit biedt soorten voldoende recuperatietijd tussen de temperatuurwijzigingen.

LozingsverFiguur 3

Afbeelding 3. Beslisboom thermische verontreiniging [8]. Bij een lozing die thermische veranderingen kan teweegbrengen moet deze beslisboom doorlopen worden

Zoutlozingen
Het zoutgehalte van oppervlaktewater is een erg belangrijke parameter voor waterleven. Veel typische zoetwatersoorten verdragen geen verzilting van hun leefgebied. Door neerslag, verdamping, kwel, zoutlozing en runoff van irrigatiewater van landbouw kan het zoutgehalte in oppervlaktewater fluctueren. Via afvalwater kunnen hoge concentraties zouten in oppervlaktewater terechtkomen. Organismen dienen de interne zoutbalans ten opzichte van hun omgeving te behouden. Als het zoutgehalte van de omgeving verandert moeten zij deze balans actief reguleren. Dit veroorzaakt stress bij het organisme en kost energie.

Als de balans niet aangepast kan worden aan de omgeving - door een te groot verschil in zoutgehalte of geen capaciteit om zich aan te passen (zoals bij veel zoetwatersoorten) - treedt er schade op in het organisme, met soms de dood tot gevolg. Zouten kunnen in dit opzicht gezien worden als toxische stoffen.

Verzilting kan ervoor zorgen dat typische zoetwatersoorten verdwijnen uit het ecosysteem, en vooral zouttolerante soorten aanwezig blijven. Migrerende soorten, zoals ana- en katadrome vissen - die vaak gevoelig zijn voor veranderingen in de fysicochemie van het water - kunnen door een veranderend zoutgehalte hinder ondervinden bij hun migratie.

Vooral in de zomerperiode kan - door hogere evaporatie - het zoutgehalte van watersystemen hoger zijn. Daarom kunnen deze parameters het beste in de zomermaanden worden gemeten.

Net als bij thermische lozingen mag bij zoutlozingen de lozingspluim niet groter zijn dan 30 procent van de doorsnede van de waterloop. In kleine beken mag een dergelijke lozing dan ook niet plaatsvinden. De invloed van de lozing is in dergelijke systemen te groot om migratie nog mogelijk te maken.

LozingsverFiguur 4

Afbeelding 4. Beslisboom zoutlozingen [9]. Bij een lozing die zoutionen bevat moet deze beslisboom doolopen worden

Verdere beleidsaanbevelingen
Naast het bovenstaande worden nog enkele belangrijke aanbevelingen voor het toekomstig beleid rond oppervlaktewateren gedaan.
De waterkwaliteit is een groot probleem in Vlaanderen. Opeenstapeling van verontreinigende stoffen en milieudrukken worden bij vergunningsaanvragen volgens de huidige methode nog onvoldoende in rekening gebracht. Lozingen van stoffen worden toegestaan als ze individueel gezien onder de norm liggen. De totale som van deze stoffen in het systeem of gecombineerde effecten met andere drukken (zoals verstoring door geluid, lichtvervuiling, etc.) worden hierbij niet in rekening gebracht.

Naast goede waterkwaliteit zijn voor veel soorten ook een natuurlijke structuur, zowel van de oever als de waterbodem, variatie in de waterloop en in afvoerdynamiek vereist. Alleen de waterkwaliteit verbeteren zal dus niet noodzakelijkerwijs leiden tot een herstel van populaties van soorten voor stromende wateren. Deze variatie in structuur en afvoerdynamiek van waterlopen is momenteel ver verwijderd van de natuurlijke goede toestand. De recente Natuurherstelverordening - aangenomen op 17 juni 2024 - stelt minstens 25.000 kilometer vrij stromende rivieren in de EU tot doel. Het herstellen van deze natuurlijke toestand creëert tevens noodzakelijke variatie in stromingscondities, die ook als buffers dienen om de gevolgen van klimaatverandering te mitigeren. De impact van klimaatverandering zal in de toekomst alleen maar toenemen, waardoor mitigerende maatregelen meer op de agenda moeten staan van de waterloopbeheerder.

Er zijn nog steeds veel fysieke migratiebarrières in de stroomgebieden van Vlaamse waterlopen. Voor migrerende soorten is het van cruciaal belang dat deze migratiebarrières worden opgelost. Dit kan door het aanbrengen van vispassages om artificiële barrières passeerbaar te maken voor vissen. Het implementeren van bovenstaande aanbevelingen is noodzakelijk om te komen tot een betere toestand van het aquatisch leven in Vlaamse waterlopen.


Samenvatting
In Vlaanderen blijft de waterkwaliteit van beken, rivieren en stilstaand water ver onder de Europese norm, waardoor bepaalde instandhoudingsdoelstellingen niet gehaald kunnen worden. Voor watergebonden soorten van de Habitatrichtlijn onderzocht het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek in opdracht van het Agentschap Natuur en Bos of de bestaande richtlijnen voor lozingen in stromende wateren wel voldoende garantie bieden. Dit resulteerde in een nieuw beleidskader voor lozingen in Vlaanderen, dat de impact op watergebonden natuur moet helpen verlagen. 

 

REFERENTIES
1. Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). (2024). Ecologische toestand. https://vmm.vlaanderen.be/feiten-cijfers/water/kwaliteit-waterlopen/ecologische-indicatoren/indicator-ecologische-toestand, geraadpleegd op 3 december 2024.
2. Van Thuyne, G. et al. (2022). Visbestandopnames in Vlaanderen in het kader van het Referentiemeetnet - Bemonsteringsresultaten 2020. https://doi.org/10.21436/inbor.87456461.
3. VMM (2024). Emissies van zuurstofbindende stoffen naar oppervlaktewater. https://vmm.vlaanderen.be/feiten-cijfers/water/kwaliteit-waterlopen/lozingen/indicator-emissies-van-zuurstofbindende-stoffen-naar-oppervlaktewater, geraadpleegd op 3 december 2024.
4. VMM (2024). Druk op het waterleven door gewasbescherming (Seq). https://vmm.vlaanderen.be/feiten-cijfers/water/kwaliteit-waterlopen/lozingen/indicator-druk-op-het-waterleven-door-gewasbescherming-seq, geraadpleegd op 3 december 2024.
5. Agentschap Landbouw en Zeevisserij (2024). Tegengaan van waterverontreiniging veroorzaakt door gewasbeschermingsmiddelen | Landbouw en Zeevisserij. https://lv.vlaanderen.be/voorlichting-info/publicaties/praktijkgidsen/water/tegengaan-van-waterverontreiniging-veroorzaakt-21, geraadpleegd op 3 december 2024.
6. VMM (2024). Hoe evolueert de toestand van de waterlopen in Vlaanderen? https://vmm.vlaanderen.be/feiten-cijfers/water/kwaliteit-waterlopen/hoe-evolueert-de-toestand-van-de-waterlopen-in-vlaanderen, geraadpleegd op 3 december 2024.
7. Vlaamse Overheid (1995). VLAREM II Basismilieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater - Bijlage 2.3.1.
8. Leyssen, A., Denys, L. & De Saeger, S. (2018). Indicatieve situering van het Natura 2000 habitattype 3260. Submontane en laaglandrivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion. Uitgave 2018 (versie 1.6).
9. Van Hecke, F., De Knijf, G., Van Wichelen, J., Mertens, W. & Van den Bergh, E. (2024). Beoordelingskader Europees te beschermen soorten: Verontreiniging en eutrofiëring van oppervlaktewater. 133 pp. https://pureportal.inbo.be/nl/publications/beoordelingskader-europees-te-beschermen-soorten-verontreiniging-doi:10.21436/inbor.106960727.
10. Agentschap Natuur & Bos (2024). Praktische Wegwijzer: Verontreiniging via oppervlaktewater. Verontreiniging via oppervlaktewater. https://pww.natuurenbos.be/verontreiniging-oppervlaktewater, geraadpleegd op 3 december 2024.
11. Europees Parlement & Raad van de Europese Unie (2013). Richtlijn 2013/39/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2008/105/EG wat betreft prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid.
12. Departement Omgeving (2025). Kaderrichtlijn Water Bijlage X Lijst van prioritaire stoffen op het gebied van waterbeleid. Navigator Omgeving. https://navigator.emis.vito.be/detail?woId=32326, geraadpleegd op 13 januari 2025
13. Van Wichelen, J., Maesele, R., De Knijf, G., Stevens, M. & Van den Bergh, E. (2023). Advies over de ecologische impact van aquathermie uit bevaarbare waterlopen. 15 pp.
14. Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2004). CIW Beoordelingssystematiek Warmtelozingen.

Typ je reactie...
Je bent niet ingelogd
Of reageer als gast
Loading comment... The comment will be refreshed after 00:00.

Laat je reactie achter en start de discussie...

(advertentie)

Laatste reacties op onze artikelen

Goed bezig, Phebe. Ga zo door.
Mark van der Laan Zoekt en gij zult vinden
Goed bezig, Harrie. Blijf vooral columns schrijven.
Het zou natuurlijk ook juist heel fijn zijn voor de natuur als er meer broedplaatsen komen voor insecten. Hebben de vleermuizen en de vogels ook wat te eten.
Lijkt mij toch opvallend dat als het "diepzuigen" gestart wordt de kade onderuit gaat. Daar moet toch een verband zijn. Diep zuigen bij zandwinning gaat er van uit dat zand in diepere lagen gaat "toelopen, vloeien" naar de "zuigmond" van een baggervaartuig onder een natuurlijk flauwe hoek. De hoek is afhankelijk van de waterspanning in de zandlaag,  korrelgrootte en vorm van het zand in de zandlaag. Als het zand zo, via de hellingshoek onder de oever afvloeit en wordt weggezogen ontstaat daar instabiliteit, "bresvloeiing", waardoor het talud wegzakt. Dat is hier waarschijnlijk gebeurt, lijkt me. Is niet de eerste keer dat dat in Nederland gebeurt.  
Het is van belang om onderzoek te doen naar de waterkwaliteit o.a. PFAS-stoffen voordat ergens regenwater of oppervlaktewater via infiltratieputten naar grondwaterlichaam gebracht kan worden. Verslechtering van kwaliteit grondwater voorkomen, door zuivering van het infiltratiewater is veelal noodzakelijk.