Met pompgestuurde onderwaterdrains, ofwel drukdrains, kan de grondwaterstand in het veenweidegebied veel beter op peil worden gehouden dan met reguliere onderwaterdrains, blijkt uit onderzoek. Daarmee lijkt het een goede maatregel om bodemdaling en CO2-uitstoot tegen te gaan. Maar ook hier is de praktijk weerbarstig.  

Door Pauline van Kempen | Foto VIC Zegveld

Ruim duizend jaar geleden was het veen in de Lage Landen een natte spons. Door de ontginning werd het gebied bewoonbaar, de turfwinning leverde brandstof op en diepe ontwatering maakte zelfs landbouw mogelijk. Maar nu is de spons zo uitgedroogd dat de bodem jaarlijks bijna een centimeter daalt. Daarbij komt een hoeveelheid CO2 vrij die vergelijkbaar is met de uitstoot van een kolencentrale. Het Nederlandse veenweidegebied is, kortom, een probleem dat om een oplossing vraagt.  

Een simpele oplossing is er niet, al was het alleen maar omdat er verschillende en soms botsende belangen zijn. Duidelijk is wel dat een hogere grondwaterstand onvermijdelijk is, willen we het veengebied behouden. Daardoor dringt er minder zuurstof in de bodem en is het veen beter beschermd tegen de afbraak door bacteriën (die zuurstof nodig hebben).  

Dat kan door verhoging van het slootwaterpeil en door onderwaterdrainage, waarbij infiltratiebuizen vanuit de sloot het land inlopen. Een derde en veel effectievere maatregel is drukdrainage, zo concludeerden onderzoekers van Wageningen Livestock Research onlangs na een vierjarige veldproef in Zegveld (zie kader).