De werkgroep Aanpak opkomende stoffen denkt na over het prioriteren en identificeren van potentieel gevaarlijke stoffen in water en hoe de emissies naar het milieu beperkt kunnen worden. Hoe gaat de werkgroep te werk? Een toelichting.

door Çağla Kirmit (ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) en Ninke Hanenberg (AT Osborne)

Opkomende stoffen
Waterbeheerders en drinkwaterbedrijven zijn verantwoordelijk voor schoon water voor mens en milieu en bewaken de kwaliteit. Daarbij stuiten zij soms op nieuwe, onbekende stoffen die nog niet geclassificeerd en genormeerd zijn, of op reeds genormeerde stoffen die door nieuwe inzichten schadelijker blijken dan aanvankelijk gedacht. Deze stoffen noemen we ‘opkomende stoffen’.

Figuur 2 900 De figuur laat de samenhang van opkomende stoffen zien met het landelijk stoffenbeleid, waarbinnen stoffen geclassificeerd worden als Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) of niet-ZZS. Door onderzoek uit te voeren naar opkomende stoffen kunnen ook deze stoffen gecategoriseerd worden binnen het landelijk stoffenbeleid en kan het juiste beleid worden bepaald en uitgevoerd.


Landelijke Werkgroep Aanpak opkomende stoffen
De werkgroep Aanpak opkomende stoffen zoekt naar nieuwe opkomende stoffen en kijkt naar wat we nog niet weten over geïdentificeerde opkomende stoffen. In beide gevallen bepaalt de werkgroep welk onderzoek er nodig is. De werkgroep verkent ook snel uit te voeren maatregelen om de nadelige effecten van de opkomende stof in water tegen te gaan, nog voordat een norm kan worden vastgesteld. Daarnaast ontwikkelt de werkgroep nieuwe technieken, zoals screeningsmethoden, om nieuwe opkomende stoffen op het spoor te komen, en onderzoekt zij de bruikbaarheid hiervan in de praktijk.

De werkgroep bestaat uit leden van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, waterschappen, provincies, Rijkswaterstaat, het RIVM, STOWA en drinkwaterbedrijven. Meer toelichting op de werkgroep, de context waarin zij te werk gaat en waar zij zich mee bezig houdt, is af te lezen uit deze infographic:

FIGUUR 1 loep

Waarom prioriteren?
Wat het onderzoek van de werkgroep complex maakt, is dat het aantal opkomende stoffen geen duidelijke afbakening kent. De industrie staat niet stil en er komen voortdurend nieuwe stoffen bij die mogelijk schadelijk zijn. Gelukkig wordt binnen Europees verband (REACH) gezorgd voor de registratie en autorisatie van veel stoffen, waardoor er inmiddels grote databases zijn met informatie over tal van stoffen.

Dat brengt echter ook weer een nieuw probleem met zich mee: het is tijdrovend om deze immense databases volledig door te spitten en zo alle mogelijke bedreigingen te onderzoeken. Daarom is het slim om te prioriteren.

Prioriteren gebeurt door stoffen te selecteren waarbij de kans groter is dat zij een bedreiging vormen voor het water in Nederland. Daarvoor is het relevant of een stof in het water terecht kan komen en in hoeverre een stof, eventueel in combinatie met andere stoffen, schade aan kan richten zodra deze in het watersysteem terecht komt.

Ook helpt het om de focus te verleggen van individuele stoffen, naar stofgroepen, waarbij maatregelen worden bepaald die meteen een hele groep stoffen aanpakken. Wat bovendien meespeelt is dat niet voor alle stoffen direct een duidelijk handelingsperspectief is, denk bijvoorbeeld aan medicijnen, waardoor het soms zinvoller kan zijn om eerst op andere stoffen te focussen.

Oftewel, prioriteren is belangrijk, omdat:

  • er erg veel stoffen zijn, en er steeds nieuwe stoffen bij komen; 
  • er beperkte tijd en capaciteit is om al deze stoffen volledig in kaart te brengen; 
  • niet alle stoffen van belang zijn voor het Nederlandse watersysteem; 
  • niet alle stoffen schadelijke eigenschappen hebben; 
  • er niet altijd mogelijkheden zijn om de risico’s ook daadwerkelijk aan te pakken.

Hoe prioriteert de werkgroep?
De werkgroep heeft de afgelopen jaren haar eigen werkwijze voor prioritering ontwikkeld, waarbij drie vragen centraal staan:

1. Komt de stof voor in ons oppervlakte- en of grondwater?
2. Is de stof schadelijk voor mens en milieu?
3. Welke aanpak is mogelijk?

Met deze vragen bepaalt de werkgroep of een stof of stofgroep een bedreiging vormt voor het oppervlakte- of grondwater in Nederland én in hoeverre er nog informatie mist om dit goed te kunnen bepalen. Een stof krijgt een hogere score als bekende informatie in de richting van een mogelijke bedreiging wijst. Hoe meer er nog onduidelijk is, hoe groter de opgave voor de werkgroep.

De belangrijkste prioriteit voor de werkgroep zijn díe stoffen die enerzijds op basis van beschikbare informatie al belangrijke verdenkingen hebben, maar waar ook nog belangrijke onduidelijkheden zijn (oftewel: de stoffen die relatief hoog scoren, maar waar nog nader onderzoek nodig is).

Vraag 1: Komt de stof voor in ons oppervlakte- of grondwater?
Zoals eerder aangegeven, is het probleem met opkomende stoffen complex. Dit probleem wordt beter behapbaar als de focus ligt op stoffen die er in het water van Nederland daadwerkelijk toe doen. Pas wanneer de stof of stofgroep in het Nederlandse water op grotere schaal voorkomt of kan voorkomen is het relevant de stofgroep nader te onderzoeken. Om dit te bepalen, kijken we naar de volgende drie deelvragen:

  • Is er sprake van een landelijk probleem? 
  • Vindt de stof zijn weg naar het water? 
  • Welke aandacht krijgt de stof in bovenstrooms gebied?

Soms wordt een zorgwekkende stof lokaal gevonden. Dan wordt eerst onderzocht of de stof ook elders voorkomt in Nederland. Dit kan met behulp van databases of gerichte meetcampagnes. Een bronnenonderzoek kan meer inzicht geven in of en hoe een stof in het water terechtkomt. Een stof kan ook op een andere manier op de radar komen, bijvoorbeeld door literatuuronderzoek of signalen uit bovenstrooms gebied.

Dat laatste is van belang, omdat die stoffen met de stroom mee worden gevoerd, het Nederlandse water in. Vervolgens kan met de eerdergenoemde methodes worden gecontroleerd of de stof ook in Nederland aanwezig is.

VOORBEELD 1: VAN PFAS-BRONNENONDERZOEK NAAR AANPAK
PFAS komt steeds vaker en op steeds grotere schaal voor in het milieu. Van een groot aantal PFAS is vastgesteld dat deze zeer schadelijk zijn voor mens en milieu (o.a. GenX, PFOA en PFOS). Toen duidelijk werd dat PFAS overal wordt aangetroffen, is de werkgroep gestart met een bronnenonderzoek.
Eerst is een inventarisatie gemaakt van mogelijke bronnen die een route naar het oppervlaktewater hebben. Vervolgens zijn bij bedrijven afvalwatermonsters genomen om de eerdere resultaten verder te staven. Uit het onderzoek kwamen o.a. blusmiddelen van de brandweer, de papierindustrie en de zuivering van afvalwater naar voren als belangrijke bronnen.
Deze resultaten hebben aanleiding gegeven tot een aanpak in de praktijk. Zo is met de brandweer afgesproken dat zij voor oefeningen overgaan op het gebruik van PFAS-vrije blusmiddelen, en wordt in overleg met de industrie gekeken waar het gebruik en de emissie van PFAS kan worden beperkt.


Vraag 2: Is de stof schadelijk voor mens en milieu?
Niet alle stoffen die op het oppervlaktewater worden geloosd zijn slecht voor mens en milieu. Bij opkomende stoffen zijn vaak te weinig experimentele gegevens over de schadelijkheid om een waterkwaliteitsnorm af te kunnen leiden. Om die reden legt de werkgroep haar focus op díe stoffen waar de kans het grootst is dat zij gevaarlijk zijn voor mens en milieu, door de volgende vragen te beantwoorden:

  • Heeft de stof bekende risico’s voor mens en milieu?
  • Lijkt de stof op een schadelijke stof die wij al kennen?
  • Hoe lastig is de stof weer uit het water te zuiveren? 

De werkgroep maakt daarvoor slim gebruik van wat zij al wel weet en gebruikt deze informatie om in te schaten welke opkomende stoffen met meer urgentie moeten worden onderzocht. Zo kunnen stoffen met de ZZS similarity tool (RIVM) vergeleken worden met schadelijke stoffen die we al wél in kaart hebben. Vaak hebben stoffen met een vergelijkbare chemische structuur namelijk dezelfde (slechte) eigenschappen.

Ook zijn er eigenschappen waardoor stoffen hoger op de prioriteitenlijst komen te staan, zoals slechte afbreekbaarheid, sterke wateroplosbaarheid of bioaccumulatie. De werkgroep gebruikt hiervoor landelijke en Europese databases en speurt op basis van deze gegevens nieuwe stoffen op. 

VOORBEELD 2: PMT-STOFFEN
PMT-stoffen zijn Persistente, Mobiele stoffen, die mogelijk ook Toxisch zijn. Deze PMT-stoffen vormen gezamenlijk een grote stoffengroep die, zodra ze in het water zijn beland, niet of moeilijk te zuiveren zijn. Om die reden hopen deze stoffen zich op in het water, waardoor ook beperkte toxiciteit op den duur een probleem wordt.
De werkgroep heeft daarom een database gemaakt van deze stoffen, op basis van andere databases, en hier voorlopige grenswaarden voor persistentie en mobiliteit en reeds bekende toxiciteitsgegevens aan gekoppeld. Naast een groep PM-stoffen, leidde dit ook tot een groep zeer persistente en zeer mobiele stoffen (vPvM-stoffen). De volgende stap is om deze te verrijken met toepassingsgebieden en tonnages en op basis van die gegevens na te denken over slimme handelingsperspectieven.


Vraag 3: Welke aanpak is mogelijk?
Niet voor alle stoffen die in het water belanden, zijn er handelingsperspectieven beschikbaar. Soms is het belang van de stof te groot, waardoor het lastig – hoewel niet onmogelijk – is om het gebruik te verminderen (denk bijvoorbeeld aan medicijnen). Het is niet altijd vast te stellen via welke bronnen een stof in het water terechtkomt of hoe een stof verwijderd kan worden. Als het probleem ernstig genoeg is, krijgt de veroorzakende stof wel degelijk aandacht. Echter, de werkgroep richt zich eerst op aandachtvragende stoffen waar wel een handelingsperspectief voorhanden is. Om dit te bepalen, gebruiken we deze deelvragen:

  • Is de bron aan te pakken?
  • Is het mogelijk om de stof te reguleren?

Met een bronnenonderzoek kan bepaald worden of een stof via puntbronnen of via het riool haar weg naar het oppervlaktewater vindt. Soms kan een gesprek met de lozer – in het geval van een puntbron – al voldoende zijn, maar bij diffuse bronnen moet vaak worden uitgeweken naar het aanpassen van regelgeving of publieke voorlichting. Als voor een stof voldoende informatie beschikbaar is (of kan komen) kan een waterkwaliteitsnorm afgeleid worden. Dit gebeurt in een traject buiten de werkgroep, maar de werkgroep kan hier advies over geven.

VOORBEELD 3: GEBRUIK VAN ADDITIEVEN IN KOELWATER TERUGDRINGEN
Veel bedrijven gebruiken koelwater voor het koelen van hun processtromen. Aan dit koelwater worden continu stoffen (koelwateradditieven) toegevoegd om systemen te onderhouden. Bedrijven lozen het koelwater vaak ongezuiverd op het oppervlaktewater. De werkgroep heeft onderzoek uitgevoerd naar additieven binnen twaalf representatieve bedrijven. De meeste additieven zijn niet heel toxisch, maar wel slecht afbreekbaar. Met name de omvang is groot; het gaat om honderden tonnen per jaar.
Uit het onderzoek bleek dat een aantal additieven kan worden vervangen voor chemicaliënarme technieken, wat het totale gebruik van additieven flink zou terugdringen. Op basis van het onderzoek zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen overheden en de industrie om het gebruik van additieven te verminderen en chemicaliënarme technieken te stimuleren.


De werkgroep heeft haar werkwijze voor het prioriteren van stoffen, vastgelegd in het Adviesrapport ‘Prioritering van stoffen en stofgroepen’. In dit adviesrapport licht de werkgroep toe hoe zij haar eigen prioritering heeft uitgevoerd en welke belangrijke lessen zij daaruit heeft getrokken. Dat doet zij aan de hand van het ‘afwegingskader voor opkomende stoffen’, waarin is toegelicht hoe een stof of stofgroep een bepaalde prioriteit toegewezen krijgt. Het rapport is te downloaden op: Adviesrapport Prioritering van stoffen en stofgroepen | Rapport | Rijksoverheid.nl. 

Voor vragen mailt u naar Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Typ je reactie...
Je bent niet ingelogd
Of reageer als gast
Loading comment... The comment will be refreshed after 00:00.

Laat je reactie achter en start de discussie...