Kun je met het eDNA van vissen, ofwel hun poep en plas, inzicht krijgen in de werking van vispassages? Ja, dat kan, concluderen Waterschap Hunze en Aa’s en ecologisch onderzoeksbureau Waardenburg Ecology na een proef in de Westerwoldse Aa. Het overgrote deel bleek de vissen verder te helpen.
Via het sluizencomplex Nieuwe Statenzijl, in het uiterste oosten van Groningen, stroomt de Westerwoldse Aa uit in het Waddengebied. Sinds de oorspronkelijke meanderende loop is hersteld en stuwen zijn verwijderd, komen vissen die tussen zoet en zout water heen en weer trekken hier het gebied weer binnen.
Vispassages of -trappen maken het voor hen mogelijk om hoogteverschillen te overbruggen. Met fuiken en PIT-tags monitorde het waterschap of deze voorzieningen de vismigratie ook daadwerkelijk bevorderen, maar toch waren er nog "blinde vlekken", zegt aquatisch ecoloog Peter Paul Schollema van Hunze en Aa’s in dit filmpje.
Samen met David Ekkers van Waardenburg Ecology voerde hij daarom een onderzoek uit met eDNA om te achterhalen of deze nieuwe methode behulpzaam kan zijn. Hierbij worden watermonsters in het laboratorium geanalyseerd op environmental DNA, zoals urine, ontlasting en huidcellen van vissen, in het bijzonder paling en rivierprik.
Actief gebruikt
Op verschillende locaties zijn eDNA-metingen gedaan aan beide zijden van een vispassage. Door die hoeveelheden eDNA met elkaar vergeleken, is te zien of de voorziening werkt.
Als er aan de stroomafwaartse zijde veel meer eDNA in het water zit en stroomopwaarts heel weinig, kan dat namelijk betekenen dat de vissen niet goed door de vispassage komen. Op de plekken waar dit het geval was, bleek daar ook een duidelijke oorzaak voor te zijn.
Uit het onderzoek komt naar voren dat het overgrote deel van de vismigratievoorzieningen in de Westerwoldse Aa goed functioneert en ook actief gebruikt wordt.
Hoge gevoeligheid
De conclusie is dan ook de methode werkt. "eDNA-metingen zijn in staat gebleken verspreidingspatronen van de vis in kaart te brengen met een hoge gevoeligheid", aldus het rapport.
Dat betekent volgens Schollema niet dat de andere methoden nu overbodig zijn. “Monitoring met fuiken zal altijd blijven, omdat eDNA niets zegt over bijvoorbeeld de verblijftijd of de leeftijd van de vis.”
Het onderzoeksrapport ‘Innovatieve eDNA monitoring trekvissen’ is overhandigd aan de Groningse gedeputeerde Leo Wenneger en dagelijks bestuurslid Inge Eshuis van Hunze en Aa’s. De provincie heeft het onderzoek gesubsidieerd.