secundair logo knw 1

In de Bergvennen bij Denekamp bevindt zich nu een van de grootste populaties van waterlobelia van de Noordwest-Europese laagvlakte l Foto Flickr/Dynphoto

Een halve eeuw geleden was het slecht gesteld met de heidevennen in Nederland. Door verzuring, vermesting en verdroging waren karakteristieke plantensoorten als oeverkruid en waterlobelia bijna verdwenen. Inmiddels gaat het met in elk geval het oeverkruid weer een stuk beter, zo blijkt uit het cijfers van het Compendium voor de Leefomgeving (CLO).

Het aantal vindplaatsen van oeverkruid is sinds begin jaren tachtig van de vorige eeuw meer dan vervijfvoudigd, tot ruim 250 nu. Het aantal vindplaatsen van waterlobelia is met zo’n 20 nog steeds zeer beperkt, maar dat is al wel een stuk meer dan vijftig jaar geleden.

Heidevennen zijn matig tot zeer voedselarme, kalkarme wateren, die in de lage, natte delen van heidegebieden voorkomen, aldus het CLO. Ze hebben een geringe buffercapaciteit, waardoor verzuring een grote invloed heeft op de waterkwaliteit en daarmee op de natuur. 

Rode Lijst
Tot eind jaren tachtig hadden de vennen in Nederland erg te lijden onder verzuring, vermesting en verdroging. Sindsdien zijn zowel de neerslag- als de luchtkwaliteit en de hydrologische condities verbeterd en zijn herstelwerkzaamheden verricht om verzuring tegen te gaan. 

Dat heeft effect gehad, concludeert het CLO, want karakteristieke plantensoorten als oeverkruid en waterlobelia zijn in aantal toegenomen. Beide inheemse soorten zijn zeer zeldzaam in Nederland en staan ook op de Rode Lijst van Vaatplanten en op de Doelsoortenlijst. 

Waterlobelia is een wortelende waterplant die in de zomermaanden bloeit. Oeverkruid komt voor op droogvallende, voedselarme zandgrond aan de oevers van vennen en duinmeertjes en soms ook onder water. 

Nieuwe vindplaatsen
Van de herstelmaatregelen hebben zowel oeverkruid als waterlobelia geprofiteerd. In diverse heidevennen hebben de planten zich opnieuw kunnen vestigen, bijvoorbeeld in het Beuven in Noord-Brabant en de Bergvennen bij Denekamp. 

Vooral het aantal groeiplaatsen van oeverkruid is tot het begin van de 21ste eeuw flink toegenomen. Nog steeds komen er nieuwe vindplaatsen bij, maar er verdwijnen er ook. "De getroffen maatregelen blijken niet overal duurzaam te zijn", constateert het CLO. 

Het aantal vindplaatsen van waterlobelia heeft zich sinds het begin van de jaren negentig gestabiliseerd. Ook bij deze soort gaat het niet steeds om dezelfde vindplaatsen. 

Typ je reactie...
Je bent niet ingelogd
Of reageer als gast
Loading comment... The comment will be refreshed after 00:00.

Laat je reactie achter en start de discussie...

(advertentie)

Laatste reacties op onze artikelen

Geachte mevr. Sien Kok,
alles is onlosmakelijk atomair verbonden binnen relativiteit van tijd/ruimte en eenheid geest stof, telen zonder chemie, inschakelen industrie en prive personen telt allemaal, maar denk ook even aan satellieten met hun negatieve effect op klimaat, 24/7. U geeft oude wetmatigheden een nieuw jasje. Succes, Jan Kalverdijk
Interessant. Hoe staat het met de PFAS-hoeveelheden die bij Chemelot in de Maas worden geloosd, wordt hier wel op gehandhaafd? 
Niet zo vreemd dat van die akker- en weidevogelsoorten de populaties teruglopen . Dat kan je zo hebben als je het vol zet met zonnepanelen en windturbines (birdblenders).
Dit heb ik ook nodig. Wij maken van slootmaaisel, een nieuw product, Wortelbeton, voor waterschap Rijnland. Artificiële Rietzudde, voor KRW- doelen. We hebben nog een toepassing van Wortelbeton en dat is veen maken. Daarmee werken we samen met gem Amsterdam en Waternet/AGV en VIP_NL. 
We willen een techniek ontwikkelen om de bodem omhoog te laten groeien met 1m p/jaar. We hadden al zitten denken aan dit systeem, maar ik zou graag eens willen praten over jullie ervaring of samenwerking .
@Almer BolmanEens Almer, de laatste twee kalenderjaren waren uitzonderlijk, extreem nat. En enkele jaren daarvoor extreem droog. Het lijkt er echter op dat wateroverlast eerder een reden is om in actie te komen dan droogte. De flanken van de Veluwe (en de beken aldaar) reageren zeer snel op natte en droge perioden omdat -zoals je weet - de reservoircoëfficiënt daar gering is. Daarom is mijn plan om juist niet op de flanken - dat heeft geen zin - maar op de hoge delen (daar is de genoemde coëfficiënt groot en de grondwaterstand diep) de grondwateraanvulling te vergroten, ofwel door vermindering van de verdamping ofwel door gecontroleerde (!) infiltratie van perfect voorgezuiverd rivierwater. Het doel is te bereiken dat beken en sprengen weer hóger op het massief ontspringen en langer water voeren. Dat zal een enorme boost geven aan natuur en biodiversiteit. Het kwelwater naar de beken is overigens geen infiltratiewater, het is en blijft geïnfiltreerd regenwater. Als we in hoge delen van de Veluwe water infiltreren, kiest dat een diepe, uitermate lange, langzame weg naar de randen van de Veluwe waar het pas na eeuwen - misschien zelfs millennia - opkwelt.
Als we verdroging aanpakken (let op: Nederland heeft daartoe een verplichting) kán inderdaad grondwateroverlast de kop opsteken. Je spreekt over ‘totale onbeheersbaarheid van de grondwaterkwantiteit’. Dat snap ik niet. De infiltraties zijn juist uitermate gecontroleerd, ook kwantitatief. Overlast en droogte op de flanken ontstaan zeer snel door overvloedige regen of juist het gebrek daaraan. Overlast door infiltraties in de hoge delen – als het al optreedt - ontstaat echter niet ‘over night’, dat duurt jaren. Als - en voor zover - infiltraties de oorzaak zijn, dreigende overlast kunnen we perfect monitoren en heel effectief bestrijden door het sturen van de infiltraties of door zeer lokaal grondwater te onttrekken. Dat maakt ook nog eens prima bronnen beschikbaar. Het waterbedrijf zou water moeten winnen waar overlast dreigt, bij voorkeur niet daar waar verdroging het gevolg is.