Om waterschappen te ondersteunen in hun opgave om de biodiversiteit te verbeteren, heeft Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) het Raamwerk Biodiversiteit een update gegeven. In de 2.0 versie zijn nieuwe kritische prestatie-indicatoren (KPI's) opgenomen die de voortgang van beleidsinspanningen en maatregelen inzichtelijk maken.
Te land, te water en op de oevers daartussenin: op de vele kilometers droog en nat landschap die zij beheren moeten waterschappen de biodiversiteit dringend versterken om in 2027 aan de Kaderrichtlijn Water te voldoen. Maar waar leg je de lat, en met welke maatregelen bereik je het meeste effect?
Door het ontbreken van doelstellingen voor het kwantificeren en bevorderen van biodiversiteit, bleven waterschappen eigen methodes en criteria hanteren. Dit maakte het lastig om resultaten onderling te vergelijken, en daarmee om een beeld te vormen van de meest effectieve biodiversiteitsmaatregelen.
Met een update van haar eerder gepubliceerde ‘Raamwerk Biodiversiteit’ komt STOWA nu met een aangescherpte leidraad voor de waterschappen. In het Raamwerk Biodiversiteit 2.0 staan handvatten voor een effectieve aanpak en doelstellingen voor aquatische en terrestrische biodiversiteit. Een webinar op 22 januari waarbij ideeën en ervaringen konden worden uitgewisseld, vormde het startsein om hier nu zelf mee aan de slag te gaan.
Kritische prestatie-indicatoren
Voornaamste boodschap van het nieuwe raamwerk is om als waterschap het eigen biodiversiteitsbeleid aan een continue verbetercyclus te onderwerpen. Onder het motto ‘Doen, Leren, Beter Doen’ worden de waterschappen aangemoedigd continu te blijven meten hoe de biodiversiteit in eigen areaal ervoor staat, het beleid daarop aan te passen, en te blijven bijleren wat beter kan door te bouwen op (eigen en andermans) ervaringen.
Hiertoe zijn in het raamwerk nieuwe kritische prestatie-indicatoren (KPI's) opgenomen die de voortgang van beleidsinspanningen en maatregelen inzichtelijk maken. Aan de hand van deze KPI’s kunnen alle waterschappen op dezelfde manier de biodiversiteitsstatus van een gebied bepalen, en het gevoerde beleid daarop aanpassen.
De KPI’s hebben betrekking op alle domeinen waarin de waterschappen actief zijn (oppervlaktewater, dijken, oevers, rwzi’s, gemalen). Een KPI legt een gemeenschappelijke lat om naartoe te werken. Binnen elke KPI is onderscheid gemaakt tussen een drempelwaarde (de minimuminspanning waarbij de biodiversiteit niet achteruitgaat) en een streefwaarde (het optimale, eigenlijke doel). Door als waterschappen op dezelfde KPI’s te sturen, wordt het ook makkelijker om over prestaties te communiceren en van elkaars ervaringen te leren.
Nieuwe doelstellingen
In het nieuwe raamwerk zijn nu ook KPI’s voor aquatische en terrestrische biodiversiteit opgenomen. Een voorbeeld van zo’n KPI is dat kruidenrijke graslanden op zijn minst een nectarindex ≥ 3 of vegetatietype van H2 of hoger moeten hebben (drempelwaarde), maar dat idealiter gestreefd moet worden naar een nectarindex van 5 of vegetatietype van H3 (streefwaarde). De nectarindex is een maat om uit te drukken in hoeverre een stuk land bijdraagt aan bestuiving (en daarmee biodiversiteit). Het vegetatietype is een maatstaf voor soortenrijkdom, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen ruig (R), soortenarm (H1), minder soortenarm (H2) en soortenrijk hooiland (H3).
Het kan echter ook om abstracter drempel- en streefwaarden gaan. Zo is als minimuminspanning (drempelwaarde) afgesproken om op zijn minst in beleid te verankeren dat biodiversiteit moet worden meegenomen bij aanbestedingen en werkzaamheden in eigen beheer. Nog beter (streefwaarde) is het om in beleid op te nemen hoe biodiversiteit moet worden verrekend in aanbestedingsplannen, en wat het extra mag kosten.
Financiering
Danneke Verhagen, ecoloog bij Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en co-auteur van het herziene Raamwerk Biodiversiteit, krijgt vaak vragen over de financiering van biodiversiteitsmaatregelen en hoeveel geld een waterschap ervoor opzij moet zetten. Het is niet zo makkelijk om daar antwoord op te geven, vertelt de ecoloog.
“Bij ons waterschap hebben we een biodiversiteitsteam dat, met een beperkt budget, initiatieven aanjaagt. Alle overige uitgaven voor biodiversiteit zijn vaak gekoppeld aan andere werkzaamheden van het waterschap. Het mooie is dat biodiversiteitsmaatregelen vaak win-winsituaties opleveren. Het geld dat je aan biodiversiteit besteedt komt vaak tegelijkertijd ook ten goede aan andere opgaven van het waterschap, zoals waterveiligheid en klimaatadaptatie. En werken aan biodiversiteit hoeft niet eens duurder te zijn, of überhaupt geld te kosten: soms kun je door een andere manier van werken al grote stappen zetten.”
Tastbare resultaten
De Unie van Waterschappen hoopt dat het raamwerk nieuwe inzichten gaat opleveren in welke maatregelen de meeste effecten sorteren. En het mooie van biodiversiteit is dat dat effect al gauw zichtbaar kan zijn. Richa Nanne, ecoloog bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, vertelt enthousiast: “Bij ons zijn twee fte vrijgemaakt voor veldecologen die onder andere de dijken monitoren en maaimomenten bepalen. Tijdens ons veldwerk zien we met eigen ogen dat dijken, zeker in een intensief agrarisch gebied, echt een toevluchtsoord zijn voor vogels, insecten, kleine zoogdieren, amfibieën. Je ziet al heel gauw de positieve effecten van die bloemrijke dijken, van het laten uitbloeien van grassen, van gefaseerd maaien.”
LEES OOK:
H2O Podium: Monitoring van biodiversiteit op dijken
LUISTER OOK:
H2O Podcast: Waarom het goed is om van alle uiterwaarden natuur te maken
We willen een techniek ontwikkelen om de bodem omhoog te laten groeien met 1m p/jaar. We hadden al zitten denken aan dit systeem, maar ik zou graag eens willen praten over jullie ervaring of samenwerking .
Als we verdroging aanpakken (let op: Nederland heeft daartoe een verplichting) kán inderdaad grondwateroverlast de kop opsteken. Je spreekt over ‘totale onbeheersbaarheid van de grondwaterkwantiteit’. Dat snap ik niet. De infiltraties zijn juist uitermate gecontroleerd, ook kwantitatief. Overlast en droogte op de flanken ontstaan zeer snel door overvloedige regen of juist het gebrek daaraan. Overlast door infiltraties in de hoge delen – als het al optreedt - ontstaat echter niet ‘over night’, dat duurt jaren. Als - en voor zover - infiltraties de oorzaak zijn, dreigende overlast kunnen we perfect monitoren en heel effectief bestrijden door het sturen van de infiltraties of door zeer lokaal grondwater te onttrekken. Dat maakt ook nog eens prima bronnen beschikbaar. Het waterbedrijf zou water moeten winnen waar overlast dreigt, bij voorkeur niet daar waar verdroging het gevolg is.