NWO financiert de komende vijf jaar het nieuwe project SSB-Δ (storm surge barrier delta), van diverse universiteiten en kennisinstellingen. Binnen dit project zal worden bekeken wat de Maeslantkering en de Oosterscheldekering op korte termijn nodig hebben om functioneel te blijven en te onderzoeken welke keuzes op de langere termijn gemaakt moeten worden.
“Stormvloedkeringen als de Oosterscheldekering en de Maeslantkering zijn belangrijk voor de bescherming van Nederland”, stelt Bram van Prooijen van de TU Delft vast. Van Prooijen zal leiding geven aan het nieuwe project.
Maar omdat de keringen verouderen, het achterland verandert en de zeespiegel stijgt, is er behoefte aan meer kennis over wat er nodig is om de keringen de komende jaren hun werk te laten doen.
Het project heeft eigenlijk drie pijlers, vat Van Prooijen samen. “We willen weten hoe sterk de keringen zijn, welke krachten er op de keringen inwerken als ze worden gebruikt en afhankelijk van de hoogte van de zeespiegel. Dat levert informatie op voor de komende jaren, bijvoorbeeld over de vraag welk onderhoud nodig is. Daarbij kijken we naar de technische houdbaarheid, maar ook naar de vraag of ze functioneel genoeg blijven. Bijvoorbeeld als het gaat om zoutindringing achter de Maeslantkering.”
Als tweede wil het project de koppeling maken tussen de kering en de delta. “We gaan onderzoeken of veranderingen in de delta ook de eisen veranderen die we aan de kering stellen. Dus we bekijken de keringen niet alleen vanuit het perspectief van de zee, maar ook vanuit het achterland. Dan wordt de vraag bijvoorbeeld relevant of we dijken willen verhogen of keringen vaker willen sluiten.”
Ten derde wil dit project methodes opleveren om te helpen bij de besluitvorming over een eventuele vervanging als de keringen daar aan toe zijn. “Daarbij willen we voortbouwen op de door Marjolein Haasnoot ontwikkelde adaptatiepaden. Die willen we concreter maken. Daarbij gaat het dus om het creëren van een solide basis voor besluitvorming. Belangrijk hierbij om te beseffen is dat de dijken onder gezag van de waterschappen staan en de keringen onder Rijkswaterstaat vallen.”
Die twee partijen behoren dan ook niet toevallig tot het consortium achter dit project. Naast de TU Delft nemen ook de Universiteit Utrecht, de Erasmus Universiteit Rotterdam, de hogescholen van Rotterdam en Zeeland evenals kennisinstituten Deltares en TNO deel. “Het is een initiatief van het kennisprogramma Zeespiegelstijging en het programma Rijkskeringen. De partijen in Nederland die zich bezig houden met de langere en de korte termijn van de keringen en de waterveiligheid, zaten al een tijd te wachten op een concrete mogelijkheid om bij elkaar te komen. Met dit initiatief is daar nu een podium voor gecreëerd.”
Eerlijker voor de boeren en de maatschappij.
Het pleidooi voor meer overleg in het kader van grensoverschrijdend waterbeheer met Duitsland en België, maar ook met Luxemburg, Frankrijk en Zwitserland, is wel steekhoudend. Het stroomgebied van de Rijn beslaat naast Nederland immers Zwitserland, Duitsland en Frankrijk. Stroomgebied van de Maas beslaat naast Nederland ook Frankrijk, Luxemburg, België en Duitsland. Voor zover ik weet zijn er in waterschapverband slechts een aantal pilots hier momenteel concreet mee bezig o.a. via het ontwerpen en operationaliseren van grensoverschrijdend waterbeheer rondom de Overijsselse Vecht en ook voor delen van het Roer stroomgebied dat aansluit op de Maas. Ruimte voor de rivieren in Nederland gaat maar beperkte impact hebben als niet eenzelfde inhaalslag gaat plaatsvinden in de bovenstrooms genoemde landen.
Acht kennisinstituten uit Nederland, België, Duitsland en Luxemburg gaan daarom onder coördinatie van Deltares onderzoek doen naar beter beheer van grensoverschrijdende regionale stroomgebieden. De watersnood in juli 2021 heeft geleerd dat autoriteiten hier geen goed overzicht over hebben en dat kennis over de overstromings- en droogterisico’s langs de kleinere grensoverschrijdende zijrivieren van de Maas en Rijn nog heel versnipperd is.
Het artikel stelt terecht dat voor grensoverschrijdend waterbeheer nog te weinig urgentie is.